FLAMEN, Albert, le Janssenisme foudroyé, gravure, 1653 (AMSTERDAM, Rijksmuseum, RP-P-1907-2644)

Jansenisme en de nood aan boekgeschiedenis 

Na een intense strijd tegen de protestanten in de zestiende eeuw, was het begin van de zeventiende eeuw een periode van relatieve rust voor de katholieke kerk in de Zuidelijke Nederlanden. Dat veranderde in 1640 toen het boek Augustinus van Cornelius Jansenius op de markt kwam. Het luidde het begin in van de jansenistische controverse, een intens debat in de katholieke kerk over de verhouding tussen de goddelijke genade en de vrije wil, en daarmee samenhangend, hoe een goed Christen hoorde te leven. Net als bij de Reformatie bestreden de protagonisten elkaar via de drukpers. In tegenstelling tot de historiografie over die zestiende-eeuwse Reformatie, schonken historische studies weinig aandacht aan de rol die drukkers en uitgevers speelden in de jansenistische controverse. Hoewel sinds de negentiende eeuw Franse, Belgische en Nederlandse theologen en historici het jansenisme uitgebreid hebben bestudeerd, duurde het tot 2005 vooraleer Juliette Guilbaud specifiek de drukkers onderzocht. Terwijl zij vooral focuste op boekdrukkers en uitgevers in Parijs en de Republiek, verschoof mijn onderzoek de aandacht naar de steden Leuven, Brussel en Mechelen in het Mechelse aartsbisdom. Dat waren belangrijke centra in het debat rond het jansenisme.

Humbertus de Precipiano

‘…des le commencement de l’administration de les deux dignitez iay trouve ce pays cy si fort infecte de l’heresie du iansenisme…’
‘toute mon application a toujours este dextirper cette peste des pays bas…’
‘… et que iay fait des progrès considerables contre cette pernicieuse secte…’
‘Que les anglois et hollandois donnent très volontiers protection a tout ce qui s’apelle jansenisme, croyant d’etre peu different de leurs calvinisme’

Deze vier citaten komen uit brieven die de toenmalige Mechelse aartsbisschop Humbertus de Precipiano schreef in 1707 en 1708. Meteen wordt duidelijk dat hij de harde taal niet schuwde wanneer hij naar het jansenisme verwees, maar ze vatten zijn aartsepiscopaat tussen 1690 en 1711 ook goed samen. Toen hij Alphonse de Berghes opvolgde, startte hij direct een harde strijd tegen de aanhangers en sympathisanten van het jansenisme in Leuven, Brussel en Mechelen. Zijn belangrijkste overwinning kwam in 1703 toen hij de Franse jansenisten Pasquier Quesnel en Daniel Gerberon arresteerde in Brussel. Ook Arnauld de Brigode, die een uitermate belangrijke rol speelde in de illegale jansenistische boekproductie, belandde toen in de gevangenis. Toch was de Precipiano’s strijd tegen het jansenisme niet altijd even succesvol. Zo was de euforie na de arrestaties in 1703 van korte duur, want Quesnel wist nog in datzelfde jaar te ontsnappen uit het Brussels aartsbisschoppelijk paleis. Wie zijn brieven volledig leest, merkt soms zelfs een zekere wanhoop in de taal van de Precipiano. Medestanders van de jansenisten in de Hollandse Republiek en in Engeland, die hun geestesverwanten uit Frankrijk en de Lage Landen bescherming boden, hinderden naar zijn aanvoelen zijn strijd tegen de jansenisten.

Boekcensuur

De Precipiano besefte heel goed welke cruciale rol de drukpers had in de jansenistische controverse. In zijn brieven klaagde hij regelmatig dat jansenistische boeken vlot circuleerden in zijn aartsbisdom, hoewel ze officieel verboden waren. Hij probeerde daarom de lokale boekproductie en verkoop in Leuven, Brussel en Mechelen aan banden te leggen door een strenge preventieve en repressieve boekcensuur. In de Zuidelijke Nederlanden bracht de jansenistische controverse zelfs blijvende veranderingen teweeg in die boekcensuur. In de zestiende eeuw bestond er op dit vlak een samenwerking tussen de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten, met het oog op de strijd tegen de collectieve vijand van het protestantisme. Door het jansenisme kwam er een einde aan dit eensgezinde optreden, omdat individuele clerici en raadsheren er in deze controverse heel verschillende standpunten op nahielden. De boekcensuur tegen de jansenisten varieerde dan ook sterk, met mildere en strengere varianten afhankelijk van wie het voor het zeggen had. Dat was zeker het geval in het aartsbisdom van Mechelen. Daar voerde bijvoorbeeld aartsbisschop Alphonse de Berghes een minder streng beleid tegen de jansenistische literatuur, terwijl zijn opvolger Humbertus de Precipiano tussen 1690 en 1711 net heel hard optrad tegen de jansenisten. Het is zijn strenge boekcensuur die dan ook functioneerde als de ruggengraat voor mijn meesterproef.

In de wereld van het boek

Het opzet van mijn onderzoek was om aan te tonen hoe de jansenistische strijd tot uiting kwam in de wereld van het boek. Zoals eerder aangegeven, was er de boekcensuur, die niet goed werkte omwille van de vele protagonisten die erbij betrokken waren. De jansenisten maakten handig gebruik van deze zwakten en verkregen toch approbaties via bevriende censoren. Die werden vervolgens in hun boeken afgedrukt, waardoor hun lezers de indruk kregen dat deze werken correct preventief gecensureerd waren. Wat dit voorbeeld duidelijk maakt is dat het bij de jansenistische boekproductie allemaal draaide rond samenwerkingen tussen een veelheid aan actoren: jansenisten, censoren, boekagenten, drukkers en uitgevers. Het zijn die sociale interacties die ik blootlegde in mijn onderzoek. Zo nam ik afstand van de grote aandacht voor de auteurs, die eerder historisch onderzoek kenmerkt, om een belangrijkere rol op te eisen voor de drukkers en boekagenten in de jansenistische controverse.

Vijf personen stonden centraal in mijn onderzoek. De eerste was Arnauld de Brigode, die al vanaf zijn studententijd in Leuven betrokken was bij de productie en verspreiding van illegale door Leuvense professoren geschreven jansenistische boeken. In 1696 werd hij de huisgenoot van Pasquier Quesnel in Brussel, voor wie hij vanaf toen als boekagent optrad. Hij kocht boeken aan, bood manuscripten van Quesnel aan bij de drukkers, leverde boeken aan Brusselse drukkers, financierde drukprojecten, regelde approbaties via bevriende censoren, smokkelde via drukkers boeken naar jansenisten, en trad zelfs op als auteur. Hij was met andere woorden een centrale figuur in de jansenistische boekproductie tussen 1690 en 1711.

Met Gilles Denique, François II Foppens, Eugène-Henri Fricx en Gisberts Lints kwamen vier drukkers en uitgevers uit Leuven, Brussel en Mechelen aan bod, waarvan alleen Lints geen contact had met Arnauld de Brigode. Deze vier drukkers waren, net als elke andere vroegmoderne drukker, eerst en vooral zakenmannen, die streefden naar voldoende inkomsten zodat zij een faillissement konden vermijden. Wanneer zij bereid waren om drukopdrachten van jansenisten te aanvaarden, lieten zij zich dus leiden door de potentiële winsten, want jansenistische boeken werden in deze drie steden door een groot aantal lezers gekocht. Eventuele persoonlijke jansenistische religieuze visies waren met andere woorden altijd ondergeschikt aan het winststreven bij Denique, Foppens, Fricx en Lints. Bovendien werkten zij op gelijkaardige manieren en produceerden bijvoorbeeld anonieme pamfletten, boeken met een gefingeerd impressum en na- en herdrukken van Franse jansenistische bestsellers.